zondag 20 november 2011

E-mail correspondentie met Zweden inzake (Juvenile) Renal Dysplasia bij Engelse Cockers

Het vermoeden is dat er in de Engelse Cocker, evenals in andere rassen zoals Boxers en Golden Retrievers bijvoorbeeld, sprake is van een tweede fatale nieraandoening. Deze heet Juvenile Renal Dysplasia (JRD). In Zweden zijn onderzoekers bezig te bestuderen wat voor aandoening het is en hoe deze vererft. Het bestuur van de CockerSpanielClub heeft daartoe gecorrespondeerd met Katarina Tengvall, een van de onderzoeksters.
Dit onderwerp is nu weer actueel omdat ons gevallen van -vermoedelijk- JRD hebben bereikt.

Hieronder volgen in blauw de vragen, en in rood haar antwoorden.

Vragen van de CockerSpanielClub:
Op dit moment zijn een aantal van onze leden druk aan het zoeken naar informatie over JRD. Zij speuren daartoe het web af en proberen in contact te komen met deskundigen.
Onze vragen aan u zijn:
1.       Hoe verschillende klinische symptomen van FN en RD van elkaar? Wat zijn de verschillen in de aandoeningen?
2.      Is er op dit moment naar uw weten een DNA test beschikbaar voor RD? We hebben een website gevonden van dogenes (Whiteley) die claimt een DNA test beschikbaar te hebben en een marker voor RD te hebben gevonden?
3.      Is er sprake van een grote penetrantie van RD in de Engelse Cocker populatie?
4.      Heeft u enig idee hoe RD vererft? We hebben aanwijzigingen gevonden dat het via een dominante vererving doorgegeven wordt, en dat de aangedane puppen in de baarmoeder overlijden, zodat in feite dragers geboren worden. Is dit juist? En als dat juist is, waarom hebben we dan zo weinig aantalleen puppen die aangedaan zijn door en/of sterven aan de nieraandoening RD?
5.      Is het zo dat RD via een polygenetische vererving doorgegeven wordt? Of is slechts sprake van een gen dat verantwoordelijk is voor de aandoening?
6.      Hoe kunnen wij u helpen in en bij de voortgang van het onderzoek?


Antwoorden van mevrouw Tengvall:
1.       FN leidt tot een eiwit lekkage in de glomeruli van de nieren. Hetgeen tot gevolg heeft dat eiwitten in de urine aangetroffen worden. Dit is een van de meest duidelijke verschillen tussen FN en RD. Bij RD treffen we nooit eiwitten in de urine aan. In beide gevallen is wel sprake van een grote achteruitgang van de werking van de nieren, maar de schade komt geheel anders tot uitdrukking. De enige manier om met zekerheid vast te stellen of sprake is van FN dan wel RD, is door middel van een elektronenmicroscoop. Met de komst van de DNA test voor FN is de klinische vaststelling veranderd en weten we in elk geval zeker dat geen sprake is van FN als de hond daarop getest is. In alle andere gevallen moeten we klinische onderzoeken en elektronenmicroscoop testen blijven inzetten.
2.      De genetische oorzaak van RD is tot op heden nog niet achterhaald. De Dogenes test is niet wetenschappelijk gepubliceerd en dat maakt dat we als collega wetenschappers nog niet kunnen kijken hoe het werkt en of het werkt. We noemen dat een wetenschappelijk review door een peergroup. Deze is tot op heden nog niet mogelijk geweest. Van wat ik gehoord heb, claimt Mrs Whiteley dat zij de mutatie heeft vastgesteld in één Engelse Cocker en dat sprake is van een dominante vererving met een penetrantiegraad van 2-5%. Ons idee is dat zo’n lage penetrantiegraad niet strookt met een dominante vererving.
3.      In Zweden zijn niet veel gevallen van JRD bekend. Het kan zijn dat er veel meer zijn dan we weten, maar tot nu toe kennen we ongeveer één geval per jaar. Wel horen we dat het over de hele wereld voorkomt, en zeker niet beperkt is tot Zweden en of Nederland.
4.      De manier waarop JRD vererft is door ons op tot heden nog niet ontdekt en/of geverifieerd. Wij denken dat er meer dan één gen bij betrokken is. In elk geval gaan we er van uit dat beide ouders drager moeten zijn van het defecte gen (als dat er slechts een is) om in de combinatie tot zieke pups aanleiding te geven.
5.      Inderdaad verzamelen wij nog steeds monsters van gevallen. We kunnen alleen samples (monsters) in ons onderzoek opnemen van dieren die histologisch en klinisch voor JRD gediagnosticeerd zijn. Het moeten dus dieren zijn waarvan vaststaat dat zij de aandoening hebben. Indien u van zulke gevallen weet, zouden wat dat graag van u horen.
Katarina Tengvall





Haar vraag was of wij mee willen helpen met het sturen van bloedjes en materiaal voor verdere onderzoek.
Op deze link staat een laboratorium formulier

Aan onze leden de vraag om vooral door te geven indien zij weten van een geval van JRD bij een Engelse Cocker.

Voortgang onderzoeksuitslagen Raad van Beheer

De Raad van Beheer schrijft in haar mailing aan de rasverenigingen het volgende:

"Van elke hond moet duidelijk zijn of hij gezondheidsonderzoeken heeft ondergaan en wat de uitslag hiervan is. Voor fokkers en kopers moet de drempel laag zijn en de informatie transparant. Dit zal worden gerealiseerd door een functionaliteit op de website. Door het intoetsen van het NHSB nummer worden alle gegeven van de hond zichtbaar. Persoonsgegevens zijn hier niet zichtbaar. De verwachting is dat dit project begin 2012 gerealiseerd is."

http://www.nvjrt.nl/Raadar/Raadar_Fokbeleid_Oktober2011-1.pdf

dinsdag 15 november 2011

Lichtpuntje: Gentesten voor heupdysplasie

Heupdysplasie (HD) komt ook bij onze cockers voor, gelukkig leidt HD bij de cockers niet zo vaak tot ernstige (pijn)klachten. De cocker is namelijk een relatief lichte hond en hoeft niet zoveel extra gewicht mee te sjouwen (in tegenstelling tot grotere zwaardere rassen die met eenzelfde HD-score zwaar in de lappenmand zouden zitten).
Luc Peelman (schrijver van het boek "erfelijke afwijkingen bij de hond") stelt dat HD een multifactorale afwijking is: dat wil zeggen dat er genetische en milieufactoren een rol spelen bij het ontwikkelen van HD.  In zijn lezing zegt hij dat honden met genetisch goede heupen geen HD zullen krijgen (hoe beroerd de milieuomstandigheden ook zijn) en dat het bij honden met genetisch mindere heupen afhankelijk is van die omgevingsfactoren. Tot voor kort was er nog niet zoveel bekend over die genetische vererving van HD.
Een van de factoren die bij HD getest wordt is de Norbergwaarde. Honden met een te lage Norbergwaarde hebben ondiepe heupkommen en/of een slechte aansluiting van de gewrichtsdelen. Een hoge Norbergwaarde geeft nog geen garantie op een goede HD-score, zoals gezegd: de Norbergwaarde maar één van de factoren die meespelen bij HD.
Wij willen U graag op de hoogte brengen van een doorbraak waardoor het misschien in de toekomst mogelijk is om een risico-analyse te maken voor de Norbergwaarde op basis van het DNA.
In 70% van de gevallen was het al mogelijk om op basis van DNA van een pup een inschatting te maken over de Norbergwaarde die ze als volwassen hond zouden hebben. De Norbergwaarde is niet het enige dan factor die meespeelt bij het bepalen van HD-uitslag, maar het is in ieder geval een beginnetje.

vrijdag 11 november 2011

Testen wij ons ras kapot door te gaan testen ?

Wij horen regelmatig van collega-fokkers dat wij, door te testen, honden uitsluiten die niet door die test komen dat we zo onze genenpool aan het versmallen zijn. Dat is onzin! Enkel door te testen ontdek je juist de zwakke punten van jou hond. Die hond is daardoor voor de fok niet minder waard (hij is zelfs meer waard omdat je weet waarop je moet selecteren) en kan worden ingezet voor de fokkerij zonder schade te doen aan het ras en de genenpool. Het kan wel voorkomen dat je daardoor niet de kruising kunt maken die je in eerste instantie op het oog had, maar gelukkig zijn er nog voldoende honden die je wel kunt gebruiken.
Er zijn veel voorbeelden te noemen waar fokkers hun kop in het zand hadden gestoken en niet testen (of de resultaten negeerden, door te zeggen dat het toch nooit voorkomt in ons ras) en die toen het al te laat hun honden uit de fok moesten nemen. Dat is pas funest voor de genenpool!
Een goed voorbeeld daarvan is HD-testen: vroeger werd dat in Nederland weinig gedaan gevolg was wel dat er erg veel cockers rondliepen met slechte heupen. Sinds we HD-testen zijn de uitslagen een stuk beter geworden dan vroeger, omdat nu een hond met HD-C gekruist werd met een een vrije hond. Als resultaat zien we tegenwoordig zelden meer scores van D of erger. Dit is de manier om afwijkingen uit te fokken met weinig gevolgen voor de genenpool. Juist door te testen is ons ras beter geworden.
Op dit moment geeft Engeland, de bakermat van ons ras, aan dat het toch belangrijk is om goniodysplasie in de gaten te houden in ons ras. Navraag bij een oogarts leert dan er ook in Nederland Cockers met glaucoom zijn.
De CSC vindt het daarom belangrijk dat onze fokhonden zoveel mogelijk getest worden om hun fokwaarde goed te kunnen inschatten zo de kans op mogelijke afwijkingen in de kiem te smoren.

maandag 7 november 2011

Mamma-tumoren

Cockers hebben volgens de wetenschappers een verhoogde kans op borstklier kanker. Er zijn geen absolute cijfers over deze mamma-tumoren bekend, maar Cockers blijken een 2,1 x zo grote kans te hebben dan andere honden. Gelukkig gaat het in 50% van de gevallen om goedaardige gezwellen. Vermoedelijk wordt het bepaald door verschillende genen en omgevingsfactoren. De twee genen die ook bij de mens verantwoordelijk zijn voor een erfelijke vorm van borstklierkanker, hebben ze ook teruggevonden bij Springer Spaniels (de grote broer van onze Engelse Cockers) met mamma-tumoren. Maar het goede nieuws is dat er ook een gen ontdekt is dat beschermd tegen borstkanker. Die bescherming zit in het MHC (Major Histocompatibility Complex): dat hier op dit blog al eerder ter sprake kwam in het item “lang zullen ze leven”.

http://cockerspanielclub.blogspot.com/2011_10_14_archive.html
De CSC gaat navragen of er mogelijkheden zijn voor een DNA-test. We houden U op de hoogte van de voortgang.

zondag 6 november 2011

Onderzoek naar gedrag van de gedomesticeerde hond

De googlecommissie heeft een wetenschappelijk artikel gevonden over hondengedrag (ethologie met een duur woord) van gedomesticeerde honden. Dit artikel dateert al van 1997, maar heeft nog niets aan actualiteit ingeboet.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het domesticeren van de hond in een ver verleden, waarschijnlijk zo eenvoudig is gegaan omdat een hond graag als sociale eenheid wil optreden met een mens. Dat geldt niet voor alle dieren. Vergelijk bijvoorbeeld paarden, die als veulen altijd weer in meer of mindere mate getemd moeten worden. Voor honden geldt dat niet. De veronderstelling is dat honden waarschijnlijk genetisch geprogrammeerd zijn om te interacteren met mensen. Wel zijn er verschillen tussen verschillende rassen in de mate waarin een hond genetisch ingesteld is op samenwerking met mensen. Maar over het algemeen vormen honden zeer gemakkelijk een band met mensen. Dat zal, volgens de onderzoekers, ook wel te maken hebben met individuele ervaringen die honden hebben met mensen en dat doorgeven aan hun nakomelingen.

Wat de onderzoekers bijvoorbeeld onderzocht hebben is de mate en de manier waarop honden mensen uitdagen om te gaan spelen. Wanneer dit spelen van de hond uitgaat, dan concluderen de onderzoekers dat de hond dus de aanzet geeft tot bandvorming en samenwerking. Zij hebben niet veel verschillen kunnen constateren tussen verschillende rassen, of tussen de sexen en de leeftijd. Wel hebben zij aangetoond dat honden die van 'baas' veranderen, vaker uitdagen tot spelen. Hun conclusie is dat de hond dus moeite doet om een band te vormen.

Verder hebben de onderzoekers onderscheid gemaakt tussen honden waarmee 'gewerkt wordt' en honden die als 'huisdier' worden gehouden. En dan blijkt dat naarmate het 'huisdier' meer als onderdeel van de familie wordt beschouwd, de hond meer sociaal gewenst en sociaal afhankelijk gedrag vertoond. Deze honden zijn en doen en denken minder zelfstandig. Zij zijn dus meer afwachtend en afhankelijk in gedrag van wat de baas wil en goedvindt. Honden waarmee gewerkt wordt zijn meer afstandelijk en meer onafhankelijk in gedrag. Het gedrag van de baas is in het 'huisdier' geval dus van grote invloed op het gedrag van de hond.

Die laatste conclusie kan dus een insteek zijn waarom mensen met 'huisdieren' minder van hun hond verwachten in zelf doen en zelf denken. Honden die mogen en kunnen werken, of die zelfstandig mogen denken en doen (en probeer een Engelse Cocker daarin maar eens tegen te houden!) lijken slimmer en durven meer. Maar de bepalende factor daarbij is de mens, en niet de hond. Elke hond is slim en kan zelfstandig denken en doen, maar 'huisdier' mensen durven zelf minder.